Alexander Curly - Maar één Maand
Ik ben niet wat je noemt een buitenbeentje,
Er gaan er van mij twaalf in een dozijn,
Misschien wel dertien, zelf ben ik er zo eentje
Die netjes mee blijft lopen aan elke lijn.
Bij mij hoeft niemand aan te komen kloppen
Als er eens een keertje voor iets wordt gedemonstreerd,
Ik houd niet van die vette krantekoppen,
Ik ben nou eenmaal niet zo heel erg geleerd.
Maar elk jaar als de bladeren gaan vallen,
Dan lijkt het hele leven plots één grote flop
Dan zou'k mijn beste vriend zomaar neer kunnen knallen,
Dan geef ik hier een grauw en daar wel eens een schop.
Maar wees niet bang: dat gaat vanzelf wel weer over,
Ik tuig niets af, straks wel de kerstboom op.
Elf maanden was ik een sappelaar en een slover,
Maar één maand heb ik de kolder in m'n kop. Ik hoor beslist niet tot die vlotte binken
Een vrouw aan iedere vinger van elke hand,
Al mag ook ik graag een borrel drinken
En lijk ik soms een uitgelaten klant.
'k Voel nooit behoefte aan een zieleherder,
Met wat ik heb ben 'k eigenlijk best tevree,
Ik spring een keertje uit de band en verder
Schuifel ik zo'n beetje in de marge mee.
Ik zit graag 's avonds tv te kijken,
Ik slaap het liefst in m'n eigen bed,
Ik ga nooit over afgronden of over lijken,
Ik word al ziek in mijn hoge flat.
Soms ga 'k gezellig met een vrind biljarten,
Laatst maakte ik nog een serie van zes.
Ook ik vloek en tier, maar nooit van harte,
Zelfs voor mezelf sta 'k nauwelijk op de bres.
Er gaan er van mij twaalf in een dozijn,
Misschien wel dertien, zelf ben ik er zo eentje
Die netjes mee blijft lopen aan elke lijn.
Bij mij hoeft niemand aan te komen kloppen
Als er eens een keertje voor iets wordt gedemonstreerd,
Ik houd niet van die vette krantekoppen,
Ik ben nou eenmaal niet zo heel erg geleerd.
Maar elk jaar als de bladeren gaan vallen,
Dan lijkt het hele leven plots één grote flop
Dan zou'k mijn beste vriend zomaar neer kunnen knallen,
Dan geef ik hier een grauw en daar wel eens een schop.
Maar wees niet bang: dat gaat vanzelf wel weer over,
Ik tuig niets af, straks wel de kerstboom op.
Elf maanden was ik een sappelaar en een slover,
Maar één maand heb ik de kolder in m'n kop. Ik hoor beslist niet tot die vlotte binken
Een vrouw aan iedere vinger van elke hand,
Al mag ook ik graag een borrel drinken
En lijk ik soms een uitgelaten klant.
'k Voel nooit behoefte aan een zieleherder,
Met wat ik heb ben 'k eigenlijk best tevree,
Ik spring een keertje uit de band en verder
Schuifel ik zo'n beetje in de marge mee.
Ik zit graag 's avonds tv te kijken,
Ik slaap het liefst in m'n eigen bed,
Ik ga nooit over afgronden of over lijken,
Ik word al ziek in mijn hoge flat.
Soms ga 'k gezellig met een vrind biljarten,
Laatst maakte ik nog een serie van zes.
Ook ik vloek en tier, maar nooit van harte,
Zelfs voor mezelf sta 'k nauwelijk op de bres.
Songteksten.net heeft toestemming van Stichting FEMU om deze songtekst te tonen.
De songteksten mogen niet anders dan voor privedoeleinden gebruikt worden, iedere andere verspreiding van de songteksten is niet toegestaan.