Baudet-song van Lubach in race voor Annie MG. Schmidtprijs
Het lied Beter in bed van Arjen Lubach maakt dit jaar kans op de prestigieuze Annie M.G. Schmidtprijs. De award wordt jaarlijks uitgereikt aan het meest indrukwekkende cabaretlied van het jaar. De nominatie werd maandagavond bekendgemaakt in het Radio 5-programma Volgspot.
In het lied beschrijft Lubach een wilde nacht met de ex-minnares van Forum voor Democratie-leider Thierry Baudet. De cabaretier zong het nummer in zijn theatershow Lubach Live! Volgens veel critici en fans was het een van de hoogtepunten van de voorstelling.
Het nummer ontpopte zich later online tot een grote hit. De clip werd op YouTube door 1,4 miljoen mensen bekeken en het lied werd 1,65 miljoen keer beluisterd op Spotify. Overigens kan het filmpje op YouTube niet door te jonge fans worden bekeken omdat er een leeftijdsbeperking geldt voor de getekende clip. Er komt namelijk seks in voor.
Alex Klaasen
Behalve Lubach is ook Alex Klaasen in de race, voor het nummer Gewoon opnieuw uit zijn gelauwerde voorstelling Showponies II. Ook dit lied werd door meerdere recensenten geprezen als een pareltje. Klaasen was het afgelopen jaar ook al in de race, met zijn nummer Waarom mensen zingen. Toen verloor de cabaretier van Patrick Nederkoorn en Jan Beuving. Een derde genomineerde is Brigitte Kaandorp, met het lied Het is gebeurd. De Haarlemse comédienne won het beeldje al eens, in 2010 voor het nummer Lente. Ook cabaretier Mike Boddé is in de race, met het lied Ik dacht dat jij het was.
De Annie M.G. Schmidt-prijs wordt sinds 1991 jaarlijks uitgereikt en geldt naast de Poelifinario, voor het meest indrukwekkende theaterprogramma, als een van de belangrijkste Nederlandse cabaret-awards. De prijs, die bestaat uit een borstbeeld van tekstdichteres Annie M.G. Schmidt, ging in het verleden naar onder anderen cabareticonen als Harrie Jekkers, Jenny Arean, Jan Boerstoel, Bram Vermeulen, Maarten van Roozendaal, Lenette van Dongen, Jeroen van Merwijk en Kiki Schippers. De uitreiking vindt plaats op 30 maart.